Na de regen komt de zon. Dan lig ik op het zeil en laat mijn vel schroeien tot leder dat ruikt naar kastanjes. Zout op mijn huid. Ik laat me veroveren door de slaap en verdwijn van de wereld en de wereld verdwijnt.
Als ik diep slaap komt Meisje bij me zitten. Ze kijkt naar me. Ze laat haar vingers over me glijden. Ze voelen als de lome wind . Ze zijn zacht. "Je slaapt met je ene hand aan je gelaat. Je bent een slapende Penseur van Rodin", fluistert ze me door het duingras en in het ruisen van de brekende golven op het strand als ik wakker word en zij verdwenen is. Haar fluisteren is van het fijnste kant.
Ik ben wakker. Mijn ogen spieden over het lege strand aan de voet van de duin. Ik zoek aangespoeld hout. <
Ik sta op het strand. Op blote voeten. Het zand onder me kruipt weg als een glad reptiel en ik zak wankel in mijn eigen afdruk. Een dunne schil water ligt als vloeibaar glas over het zand.
Ik raap een plank die ruw voelt en zwaar is. Er zit oranje gerafeld touw omheen en een hakerig groenig stuk net. Ik voel hoe Meisje naar me kijkt en ik kan haar niet vinden. "Hoe heet je, Meisje?" fluister ik de Zee toe. Dunne wolken glijden over me heen. Ik ben de Denker.